Bourlaschouwburg
BOURLASCHOUWBURG
Komedieplaats 18
Quartier Latin
Vanaf 1553 staat hier het Tapissierspand, een verkoophal met opslagkelders
voor de tapijthandelaars. Als begin 18de eeuw die tapijthandel teloor is
gegaan, mogen vanaf 1710 de Aalmoezeniers een deel van het gebouw
gebruiken voor toneelvoorstellingen, waarvan de opbrengst ten goede komt
aan hun Heilige Geesttafel, een steunfonds voor de armen, een
middeleeuwse vorm van bijstandsuitkeringen. Voor de overwegend
Franssprekende burgerij worden rondtrekkende Italiaanse komedianten
geëngageerd. Door dit Franstalige theaterleven wordt de buurt bekend als
Quartier Latin, wat dus niets te maken heeft met studenten, zoals bij de
gelijknamige Parijse wijk.
Na een brand in 1753 bouwt Engelbert Baets binnen het Tapissierspand een
nieuwe zaal, nu specifiek voor theateropvoeringen. Koning Willem I der
Nederlanden krijgt het in 1815 na de Slag bij Waterloo ook in Antwerpen voor
het zeggen en verleent aan die zaal in 1816 het predicaat 'Théâtre Royal'.
Op Willems verzoek ontwerpt de nieuwe stadsbouwmeester Pierre Bruno
Bourla in 1827 een nieuwe schouwburg ter vervanging van dit oude theater.
Het Tapissierspand wordt in 1829 gesloopt en nog tijdens het Nederlandse
bewind wordt met de nieuwbouw gestart. Die komt echter pas gereed in
1834, wanneer intussen een nieuwe staat is ontstaan: het onafhankelijke
België onder Leopold I.
Opvallend aan Bourla's schouwburg is de rotonde vooraan, waarboven een
halfronde foyer is uitgebouwd. De inspiratie daarvoor heeft Pierre opgedaan
bij het Parijse Théâtre Feydeau, maar ook bij een ontwerp uit 1822 van zijn
oom Bruno Renard voor de Doornikse concertzaal, waaraan een halfronde
overdekte markt is toevoegd. In Antwerpen was de rotonde bedoeld om de
bezoekers toe te laten met hun koetsen een overdekte ruimte binnen te
rijden en zo bij regenweer droog te blijven. Vandaag kan dat niet langer, omdat dit gedeelte nu trappen heeft en deel is gaan uitmaken van de entreehal.
De plafondschildering in de hall
Aan deze 90m² grote schildering heeft de Antwerpse kunstenaar Jan Vanriet zes weken gewerkt in putje winter 1992-'93, gehuld in een dikke laag truien en
met vingerloze handschoenen op een stelling liggend, terwijl het spoelwater voor zijn kwasten stond te bevriezen. Het werk omvat drie in elkaar overlopende
taferelen, gebaseerd op een traktaat over het Franse theater uit Diderots ‘Encyclopédie’.
Links: het menselijke aspect van theater, de acteur die in de huid van zijn personages kruipt, gesymboliseerd door een duimafdruk.
Midden: het didactische aspect van theater, gezien als een reeks technische onderdelen uit de theatermachinerie.
Rechts: het dramatische aspect van theater, een uitvergroting van een reeds bestaande litho van Vanriet, ‘De oude strijd’ geheten en refererend naar het
bekende werk van Edvard Munch ‘De Schreeuw’.
De sterrenhemel verwijst naar de droom van het theatergebeuren en maakt meteen het kleurenpalet afwisselender. Helemaal links een combinatie van vier
scheepsseinvlaggen. Die verbinden het theater met Antwerpen als havenstad en vormen het woord COUR, de theaterterm 'côté cour' voor rechts van de
scène, tegenover 'côté jardin' voor links. Dit theaterjargon dateert uit de tijd van Molière, toen in adellijke huizen werd gespeeld met enerzijds een binnenplaats
(cour) en anderzijds een tuin (jardin). Zo was voor de spelers echt duidelijk van welke zijde ze moesten opkomen of afgaan, want 'links' en 'rechts' veranderen
telkens als je op de scène ronddraait.
In de bovenhall staat een houten model van het oude theatermechanisme, dat nog steeds aanwezig is in de theatertoren.
De Foyer op de bel-étage (1ste verdieping)
Oorspronkelijk bedoeld als zaal voor concerten van kamermuziek en expositieruimte, wordt deze halfronde zaal al snel als koffiezaal in gebruik genomen. Het
is een pronkstuk vol Pompeïsch rood, spiegels en Ionische pilasterzuilen met bladgoud. In 1834 zijn de plafonddecoraties met de lier en dierenriem
aangebracht. Een deel daarvan is in 1992 door Praagse studenten van een kunstacademie gerestaureerd, maar dat bleek voor hen eigenlijk gewoon
herschilderen te betekenen, zodat het project niet is voortgezet. Pieter Dens, opvolger van Bourla, maakt van een brand van 1863 gebruik om het gebouw te
vergroten en de binneninrichting aan te passen aan de smaak van het moment, de Napoléon III-stijl, naar het voorbeeld van de Parijse Garnier-opera. Hij
brengt de koperen lusters in de foyer aan in 1865. Componist Albert Grisar, die roem oogst in Parijs, is een telg uit een Antwerps-Duitse familie. Zijn
witmarmeren beeld is van Jacques De Braekeleer – broer van schilder Henri – en dateert uit 1871.
Sinds 1998 vindt Het Toneelhuis, een fusie van de Koninklijke Nederlandse Schouwburg (KNS) en de Blauwe Maandag Compagnie (BMC), in dit
theatergebouw onderdak.
Bourlaschouwburg van buiten
In de gevel van de rotonde zijn zestien borstbeelden van toneelauteurs en operacomponisten aangebracht. Van links naar rechts passeren de revue:
Shak(e)speare, Terence (Terentius), Lopez de Vega, Racine, Mozart, Molière, Grétry, P.Corneille, Schiller, Méhul, Van (den) Vondel, Eschyle (Aischulos),
Gluck, Spontini, Euripides, Sophocles.
Wanneer mensen een tekort aan inspiratie hebben, kijken ze vaak naar het plafond. Je ziet hier waarom: daar wonen namelijk de Muzen. Ze zijn hier alle
negen afgebeeld aan weerszijden van Apollo, god van de muziek. Op de dakrand van links naar rechts: Cleo (geschiedenis), Erato (liefdespoëzie),
Terpsychore (lyrische poëzie, dans), Euterpe (fluitspel), Apollo himself, Melpomene (tragedie), Thalia (blijspel), Calliope (epische poëzie, welsprekendheid),
Urania (astronomie). En helemaal op de nok de muzikale lier en het theatrale masker.
Bourlaschouwburg
foto: André Bongers