Jozef
Cantré
is
een
echte
Gentenaar,
in
die
stad
begonnen
als
kerstekind
(op
26
december
1890)
en
geëindigd
(op
29
augustus
1957)
in
een
houten
kist
onder
een
steen,
de
materialen
die
hij
zo
graag
en
goed
tot
leven
heeft
gebracht.
Hij
krijgt
zijn
opleiding
aan
de
kunstacademie
van
zijn
geboortestad,
eerst
via
avondlessen
vanaf
1901,
daarna
vanaf
1907
de
godganse
dag
tekenen
en
boetseren
bij
leraars
J.
Delvin
en
J.
Metdepenningen.
Door
nog
extra
ateliers
voor
houtbewerking en steenkappen te volgen, wordt hij een kei in het vak. Aanvankelijk vertoont zijn werk invloeden van Constant Meunier en George Minne.
Hoewel
veel
kunstenaars
juist
tijdens
de
Eerste
Wereldoorlog
naar
Nederland
uitwijken,
gaat
Jozef
daar
pas
in
1918
heen,
naar
de
kunstenaarsdorpen
Blaricum
en
Oisterwijk.
De
reden
is
dat
hij
in
het
begin
van
de
oorlog
is
aangesteld
als
assistent
aan
de
Gentse
Academie
voor
Schone
Kunsten
en
dat
gecombineerd met zijn nauwe contacten met de Vlaamse Beweging maakte hem in sommige ogen tot collaborateur.
Hij
houdt
ook
veel
contact
met
de
schilders
Gustaaf
De
Smet
en
Frits
Van
den
Berghe
en
onder
hun
impuls
komt
er
een
kentering
in
zijn
werk
in
de
richting
van
moderne
stromingen
als
het
expressionisme
en
Afrikaanse
plastiek.
Cantré
behoort
tot
de
beeldhouwers
die
na
Wereldoorlog
I
het
rechtstreeks
in
het
materiaal kappen - taille directe - in ere herstellen.
In
1923
woont
hij
enige
tijd
in
Berlijn
en
pas
in
1930,
dus
bijna
op
zijn
40ste,
zien
we
Cantré
terug
in
Gent.
Tijdens
die
lange
periode
in
Nederland,
komt
hij
tot
een
persoonlijke
stijl,
gekenmerkt
door
een
krachtig
ritmeren
van
de
vormen,
gekapt
in
hout
of
steen
en
gebonden
in
een
geometrisch-evenwichtige
compositie.
Tussen
1941
en
1946
is
hij
leraar
typografie
aan
het
Hoger
Instituut
voor
Architectuur
en
Toegepaste
Kunsten
La
Cambre,
de
door
Henry
van
de
Velde
opgerichte
kunstenopleiding
in
de
Ter
Kamerenabdij
aan
de
vijvers
van
Elsene.
Tegelijkertijd,
maar
wel
10
jaar
langer,
geeft
Jozef
een
cursus
houtgravure
bij
het
Antwerpse
Plantingenootschap.
In
1952
behaalt
Cantré
de
Angelo-prijs
voor
graveerkunst
op
de
24ste
Internationale
Biënnale
van
Venetië.
Naast
beeldhouwen en houtgravures, verzorgt Jozef Cantré ook boekillustraties zoals bij De Nieuwe Esopet van Karel Van de Woestijne.
In
het
Middelheim
Museum
staat
zijn
werk
Hero
en
Leander,
een
sculptuur
in
teakhout
uit
1931
van
een
man
en
een
vrouw
in
diagonale
beweging
naar
elkaar
gekeerd,
streng
in
expressie,
dynamisch
van
compositie.
Op
de
Antwerpse
Wapper
staat
het
hoofd
van
Peter
Benoit,
onderdeel
van
een
nooit
afgewerkt
gedenkteken uit 1934 als hulde aan deze Vlaamse componist, dat in diens geboortedorp Harelbeke zou worden opgericht.
Ook
het
Museum
van
Deinze
en
de
Leiestreek
in
Deinze
bezit
veel
werk
van
Cantré,
met
name
tekeningen,
houtsneden
en
kleine
sculpturen.
Aan
het
Frankrijkplein
in
Gent-Zuid
staat
zijn
Monument
voor
Edward
Anseele,
waaraan
Cantré
in
1938
is
begonnen,
maar
dat
hij
door
tussenkomst
van
de
Tweede
Wereldoorlog
pas
in
1948
heeft
kunnen
voltooien.
Het
5
meter
hoge
werkstuk
bestaat
uit
vijf
boven
elkaar
geplaatste
delen
in
Balmoralgraniet,
waar
de
voorman
van
de
Belgische
socialistische
arbeidersbeweging
uittorend
boven
het
werkmansvolk,
dat
hij
beschermt
met
zijn
arm
en
meteen
de
weg
wijst
naar
hun toekomst - toen nog niet het stempellokaal.