Vanuit Friesland komt Dodo van Leeuwarden naar Leuven om geneeskunde te studeren en past zijn voornaam wat aan: Dodo wordt Denys. Eenmaal arts,
vestigt hij zich in Mechelen, waar hij van 1516 tot 1531 als stadsgeneesheer zal werken en tijdens die carrière ook landvoogdes Margaretha van Oostenrijk op
haar sterfbed verzorgt. Zijn vrouw Ursule Roelants is familie van Joachim Roelants, een andere Mechelse stadsgeneesheer. Het echtpaar woont aan de Bruul,
dan een chique Mechelse woonstraat, vandaag meer een winkelstraat.
Op 29 juni 1517 wordt zoon Rembert geboren, die net als pa later ook in Leuven gaat studeren, in zijn geval vanaf 9 augustus 1530 aan het door Desiderius
Erasmus in 1518 met geld uit de nalatenschap van Mechelaar Hieronymus Busleyden gestichte Collegium Trilingue. Daar steekt de 13-jarige Rembert heel
wat op over geneeskunde, maar ook over kosmografie en aardrijkskunde. En natuurlijk krijgt hij onderricht in Latijn en Grieks, twee van de drie talen die aan
dit Trilingue-college worden gegeven - de derde is het Hebreeuws. Op zijn achttiende behaalt Rembert op 10 september 1535 zijn licentiaat geneeskunde,
waarna hij eerst door Frankrijk, Duitsland en Italië gaat reizen om zijn blik te verruimen, hetgeen in die dagen de normale gang van zaken is voor studenten
van betere huize. Rembert neemt de oude voornaam van zijn vader als achternaam aan en zal zich voortaan Dodoens noemen, of Dodonaeus onder
humanisten.
Dodoens carrière start net als die van zijn vader in Mechelen, waar hij zich in 1538 als doctor in de medicijnen vestigt aan de Lange Schipstraat en het jaar
daarop trouwt met Kathelijne De Bruyn. Dat huwelijk zal hem vier nakomelingen bezorgen. Reeds in 1541 wordt Rembert benoemd tot stadsgeneesheer van
Mechelen, een functie die hij tot 1574 zal behouden. Als gewaardeerd wetenschapper krijgt hij in 1557 een leerstoel in de geneeskunde aangeboden aan de
Leuvense universiteit. Maar omdat het bijbehorende loon hem niet bevalt, wijst hij dat aanbod af. Zes jaar later, in 1563, zou hij lijfarts kunnen worden van
koning Filips II. Maar Rembert Dodoens blijft liever onafhankelijk en wanneer het aanbod later nog eens wordt herhaald, steekt de nieuwe landvoogd Alva daar
een stokje voor, want die is niet gediend van beïnvloeding van het Spaanse hof door iemand uit de opstandige Spaanse Nederlanden.
Als juist in die periode twee gebeurtenissen het leven van Rembert Dodoens diepgaand beïnvloeden – het overlijden van zijn vrouw op 30 april 1572 en de
plundering door Spaanse soldaten van zijn danmalige woning aan de Augustijnenstraat in Mechelen op 2 oktober 1572 – wordt het voor hem tijd om naar een
andere job uit te zien. Daarom gaat hij in september 1574 in op het aanbod om lijfarts te worden van de Oostenrijkse keizer Maximiliaan II, zodat hij naar
Wenen verhuist. Wenen blijkt nog een andere verrassing voor hem in petto te hebben, Maria Saerinen, waarmee hij in mei 1576 hertrouwt en met wie hij nog
een dochter zal krijgen. Wanneer enkele maanden later de keizer sterft op 12 oktober 1576, kan Rembert zijn functie als lijfarts gewoon voortzetten voor de
nieuwe keizer Rudolf II.
Toch is Dodoens niet van plan om zijn hele leven in Oostenrijk te blijven. Al in 1577 verzoekt hij Rudolf om hem te ontslaan. Het is een onrustige periode in de
Spaanse Nederlanden en Rembert gaat eerst in maart 1578 in Keulen wonen tot oktober 1581. Daarna gaat hij naar Mechelen, om daar vast te stellen dat zijn
bezittingen in beslag zijn genomen onder voorwendsel dat hij ze onbeheerd heeft achtergelaten. Snel trekt hij verder naar Antwerpen, een stad die op dat
moment in handen is van prins Willem van Oranje en burgemeester Filips van Marnix van Sint-Aldegonde.
Wanneer de pas door Willem van Oranje gestichte Leidse universiteit het aanbod doet om daar les te komen geven over pathologie en inwendige ziekten,
gaat de intussen 65-jarige Dodoens daarop in en op 15 december 1582 begint een nieuw hoofdstuk van diens carrière. Dat hoofdstuk zal wel het laatste
worden, want op 10 maart 1585 overlijdt de inmiddels beroemde geneesheer-botanicus in Leiden, waar hij een grafmonument krijgt dat zich vandaag in de
Pieterskerk bevindt, overgebracht vanuit de Onze-Lieve-Vrouwekerk en gerestaureerd.
Dodoens verricht baanbrekend werk op gebied van botanica, onder meer door de recente ontdekkingen zoals die van Leonard Fuchs (1501-1566) aan wie hij
tekeningen ontleent, in overeenstemming te brengen met de oude beschrijvingen. Hij neemt slechts planten op die werkelijk door de oude commentatoren zijn
beschreven en voegt er tot dan toe onbekende planten aan toe. Hij is specialist in de gedetailleerde beschrijving van inheemse planten, die hij niet alfabetisch
rangschikt omdat de benamingen van auteur tot auteur verschillen en vaak op totaal verschillende planten slaan. Zijn rangschikking is eerst op de
eigenschappen en de toepassingen van de planten gebaseerd, vervolgens op hun vorm en wederzijdse overeenkomsten, zodat ze later herhaaldelijk wordt
gewijzigd.
Omdat hij zelf planten kweekt en zijn werk toegankelijk wil maken voor de talrijke tuinbouwkundigen die geen Latijn kennen, schrijft hij zijn 'Cruijdeboeck' in de
volkstaal. Het wordt in 1554 in Antwerpen gepubliceerd door drukker Jan van der Loe en heeft zo'n succes dat er herhaaldelijk herdrukken van verschijnen en
dat vanaf 1608 de lichtjes gewijzigde titel ‘Cruydt-Boeck’ meekrijgt. Later wordt het in het Latijn vertaald en Clusius verzorgt in 1557 een Franse vertaling,
waarbij hij het werk meteen uitbreidt en er verschillende nieuwe platen aan toevoegt, welk werk in 1578 op zijn beurt door Lyte in het Engels wordt vertaald.
In 1583 drukt Christoffel Plantijn Dodoens kanjer, het ‘Stirpium historiae pemptades sex’ (Beschrijving der planten in zes delen). Behalve het ‘Cruijdeboeck’
worden de meeste werken van Dodoens na zijn dood gebundeld in 1608, 1618 en 1644. Plantijns schoonzoon Franchoys Van Rafelinghen – die Plantijns
Leidse filiaal verder zet na de scheiding der Nederlanden - voegt er enkele bijlagen uit de werken van Clusius, Garcia da Orta, Monardes en Ceistoval A Costa
aan toe, alsmede enkele platen uit Clusius, Alpinus en Fabius Columba. Een van Dodoens leerlingen, Sebastiaan Egbert, publiceert zijn Leidse colleges,
aangevuld met randnota's (1616 en 1640).
In de Mechelse Kruidentuin aan de Bruul staat sinds 1849 een standbeeld van Rembert Dodoens van de hand van Jozef Teurlinckx. De universiteit van Leiden
moet het stellen met een kopie door Gilles Lambert Godecharle uit 1817 van een borstbeeld uit de Leidse Hortis Botanicus op een binnenplaats van het
Academiegebouw aan het Rapenburg. Ook op de Brusselse Kleine Zavel is Rembert aanwezig in de beeldengroep van bekende figuren rond de graven
Egmond en Hoorne en in de bibliotheek van de Nationale Plantentuin in Meise kan je zijn borstbeeld tegenkomen, terwijl de vereniging VELT in Schilde een
Dodoenstuin heeft aangelegd op het terrein van het vroegere kasteel.