Op
22
mei
1887
wordt
in
Borgerhout
Oscar
Marie
Frans
Jespers
geboren
als
tweede
kind
van
Catharina
Verelst
en
beeldhouwer
Emiel
Jespers.
Op
18
maart
1889
komt
daar
nog
een
broertje
bij,
Florent - zeg maar Floris - Jespers.
Pa
is
beeldhouwer
met
een
atelier
aan
huis
en
wil
zijn
beide
zoons
ook
in
de
stiel
hebben.
Daarom
stuurt
hij
hen
in
1900
naar
de
Koninklijke
Academie
voor
Schone
Kunsten
te
Antwerpen,
waar
ze
middag-
en
avondcursussen
volgen.
Oscar
heeft
de
eerste
beginselen
van
het
beeldhouwen
reeds
van
zijn
vader
ingelepeld
gekregen.
Floris
ziet
niets
in
dat
gehak,
die
wil
liever
gaan
schilderen.
Aanvankelijk
valt
dat
verschil
tussen
beiden
niet
zo
op,
want
ze
krijgen
eerst
wat
basis.
Maar
zodra
duidelijk
wordt,
dat
Floris
schilder
wil
worden,
gooit
pa
hem
het
huis
uit.
Gelukkig
stopt
ma
haar
jongste
zoon stiekem wat eten toe, zodat hij overleeft.
Oscar
blijft
op
het
rechte
vaderlijke
pad
en
krijgt
aan
de
academie
les
van
Josuë
Dupon
en
Frans
Deckers.
Vanaf
1908
volgt
hij
de
beroepsopleiding
voor
beeldhouwers
aan
het
Nationaal
Hoger
Instituut
voor
Schone
Kunsten,
het
vervolg
op
de
academie.
Maar
daar
loopt
het
mis.
Oscar
is
het
niet
eens
met
de
ideeën
over
beeldhouwen
van
zijn
leermeester
Thomas
Vinçotte
en
dat
verschil
van
mening
loopt
zo
hoog
op,
dat
Oscar
in
1911
zijn
opleiding
afbreekt.
Maar
nog
datzelfde
jaar
nemen
Oscar
en
Floris
deel
aan
de
Driejaarlijkse
Tentoonstelling
in
de
Antwerpse
Stedelijke
Feestzaal.
Een
jaar
later
betrekt
Oscar
een
eigen
atelier
in
de
Begijnenvest
39
en
op
het
herfstsalon
van
de
Koninklijke
Maatschappij
tot
Aanmoediging
der
Schoone
Kunsten
in
1913
is
hij
present
met
een
gipsen
hoofd
van
Sint-Jan.
Tijdens
deze
tentoonstelling
maakt
Oscar
kennis
met
een
flamboyant
personage,
Paul
Van
Ostaijen.
Die
ontmoeting
wordt
beklonken
in
een
music-hall
bij
een
schetterend
orkest.
Oscar
en
Floris
zijn
zelf
ook
op
muzikaal
gebied
behoorlijk
getalenteerd,
ze
spelen
respectievelijk
viool
en
cello.
Wanneer
Van
Ostaijen
wat
nadien
het
atelier
van
Oscar
bezoekt,
ontdekt
hij
tot
zijn
grote
vreugde
overeenkomsten
in
hun
ideeën
over
eigentijdse
kunst.
Beiden
zijn
ook
zeer
veeleisend
wat
kunst
betreft:
Oscar
binnen
zijn
vakgebied,
Paul
als
criticus
voor
een
hele
resem
opeenvolgende
bladen en tijdschriften.
Maar
eerst
is
er
oorlog.
Zomer
1914
vlucht
de
familie
Jespers
voor
de
Duitse
invallers,
maar
niet
allemaal
dezelfde
richting
uit.
Catharina
neemt
haar
zwangere
oudste
dochter
mee
naar
Frankrijk,
Emiel
vertrekt
met
Oscar,
Floris
en
hun
jongste
zus
Wiesa
naar
een
bevriend
kunstenaar
in
Nederland,
de
schilder
Evert
Pieters,
die
in
Antwerpen
op
de
academie
heeft
gezeten.
De
Jespersen
logeren
maar
enkele
weken
in
Blaricum
en
keren
dan
in
de
loop
van
oktober terug naar huis. Antwerpen is de 9de van die maand in Duitse handen gevallen en zo is de rust er weergekeerd.
Temidden
van
dat
oorlogsleven
trouwt
Oscar
op
1
april
1916
met
Mia
Carpentier
en
ze
trekken
in
bij
zijn
ouders
op
het
Zuid.
In
diezelfde
maand
verschijnt
Van
Ostaijens
eerste
dichtbundel
Music-Hall.
Oscar
begint
aan
zijn
eerste
werken
in
hardsteen,
waarin
hij
direct
kapt,
de
zogeheten
taille
directe-methode.
Zo
ontstaat De man met de trui, in feite zijn broer Floris.
Nog
voor
het
einde
van
de
Eerste
Wereldoorlog,
op
6
mei
1918,
overlijdt
vader
Emiel
Jespers.
Paul
Van
Ostaijen
neemt
de
benen
naar
Duitsland
met
zijn
vriendin Emmeke, omdat hij vreest gestraft te worden voor daden van activisme voor de Vlaamse zaak tijdens de oorlogsjaren.
Om
eindelijk
wat
succes
te
hebben,
trekken
Oscar
en
Floris
samen
met
Paul
Joostens,
ex-medestudent
van
de
academie,
naar
Parijs
om
zich
voor
te
stellen
aan
galeriehouder
L.
Rosenberg,
maar
dat
wordt
niets.
Daarom
sluit
Oscar
zich
aan
bij
de
Koninklijke
Kunstkring
Sélection
in
Antwerpen.
Op
de
zomertentoonstelling
van
1920
is
hij
met
vier
werken
aanwezig,
maar
een
incident
rond
de
Vlaamse
taal,
doet
hem
deze
enkele
dagen
na
de
opening
uit
de
expositie verwijderen.
Een
maand
later
gaat
hij
met
zijn
vrouw
Mia
op
bezoek
bij
Van
Ostaijen
in
Berlijn.
Daar
vertrouwt
Paul
hem
de
verzorging
van
zijn
bundel
Bezette
stad
toe,
die
begin
april
1921
zal
verschijnen
bij
Sienjaal
en
waarvoor
Oscar
tekeningen
en
houtsneden
heeft
gemaakt.
Paul
draagt
het
in
Berlijn
ontstane
De
Feesten
van
Angst en Pijn op aan Oscar, komt midden mei terug naar Antwerpen en krijgt onderdak bij Oscar.
Op
de
Antwerpse
lentesalon
van
Kunst
van
Heden,
een
avant-gardekunstgroep,
exposeert
Oscar
tien
beelden.
Inmiddels
is
Jespers
losgekomen
van
de
invloed
van
Auguste
Rodin
en
Rik
Wouters
en
goed
op
weg
een
van
de
belangrijke
figuren
van
het
Vlaams
expressionisme
te
worden.
Dat
uit
zich
in
krachtige
geometrische
en
massieve
vormen.
Naast
hardsteen
wordt
nu
ook
gewerkt
in
marmer
en
naast
volplastische
beelden
verschijnen
er
ook
monumentale
reliëfs.
Op 22 september 1922 wordt dochter Hella geboren, maar zij zal reeds op 5-jarige leeftijd overlijden.
Vanaf
april
1925
gaat
de
Brusselse
galerie
Le
Centaure
het
werk
van
Oscar
Jespers
in
de
hoofdstad
presenteren.
Wanneer
op
24
december
1926
het
Institut
National
Supérieur
des
Arts
Décoratifs
La
Cambre
wordt
opgericht,
met
als
directeur
de
uit
Bauhaus-Duitsland
teruggekeerde
Henry
Van
de
Velde,
wordt
Oscar
aangesteld
tot
leraar
monumentale
en
decoratieve
beeldhouwkunst.
Om
dichter
bij
zijn
werk
te
wonen,
verhuist
Oscar
in
1927
naar
Brussel.
In
de
zomer
van
datzelfde
jaar
neemt
hij
deel
aan
twee
belangrijke
tentoonstellingen:
Europäische
Kunst
der
Gegenwart
in
de
Hamburgse
Kunsthalle
en
L'Art
belge
in het Musée des Beaux-Arts in het Zwitserse Grenoble.
Op
11
maart
1928
bezoeken
Mia
en
Oscar
in
het
sanatorium
van
het
Ardense
dorpje
Miavoye
de
aan
tuberculose
lijdende
Paul
Van
Ostaijen,
die
een
dag
voor
zijn dood op 18 maart hen nog een laatste brief stuurt.
Een nieuwe tentoonstelling L'Art belge depuis l'Impressionisme brengt het werk van Oscar Jespers naar het Parijse Musée du Jeu de Paume.
De
Erfprinslaan
149
in
Sint-Lambrechts-Woluwe
-
nabij
het
huidige
VRT-gebouw
aan
de
Auguste
Reyerslaan
-
wordt
in
1929
de
volgende
halte
van
het
gezin
Jespers,
dat
een
jaar
eerder
Victor
Bourgeois
deze
woning
met
atelier
en
expositieruimte
heeft
laten
ontwerpen.
In
1932
beeldhouwt
Oscar
het
beroemde
grafmonument voor Paul Van Ostaijen, dat sinds 1937 diens laatste rustplaats op het Antwerpse Schoonselhof siert.
Stilaan
worden
de
vormen
van
Oscars
beelden
ronder
en
zachter
van
lijn.
Maar
zijn
belangrijkste
periode
waarin
hij
een
vernieuwer
is
in
de
Vlaamse
beeldhouwkunst
begint
achter
hem
te
liggen.
Oscar
blijft
leraar
aan
La
Cambre
tot
1952.
Tussen
1949
en
1956
is
hij
ook
verbonden
aan
de
Jan
Van
Eyck
Academie
in
Maastricht,
waardoor
zijn
werk
De
Pottendraaier
uit
1921
zich
aldaar
in
het
Bonnefantenmuseum
bevindt.
In
1960
ontvangt
Oscar
Jespers
de
5-
jaarlijkse
Staatsprijs
voor
zijn
volledige
oeuvre,
een
teken
dat
men
het
als
afgerond
ziet.
Hij
overlijdt
op
1
december
1970
in
Sint-Lambrechts-Woluwe
als
83-
jarige.
Van
zijn
oeuvre
is
het
meeste
werk
in
privécollecties
terechtgekomen.
Naast
het
al
genoemde
Bonnefantenmuseum
bezitten
ook
het
Koninklijk
Museum
voor Schone Kunsten te Antwerpen, het Mu.ZEE in Oostende en het Permeke Museum van Jabbeke werk van Oscar Jespers.