De familie Van Baurscheit komt uit het Duitse Rijnland. Op 8 december 1669 wordt daar in Wormersdorf nabij Bonn Jan Peeter van Baurscheit sr. geboren. Hij
reist mee in het gevolg van Maximiliaan Emmanuel van Beieren, die in 1692 landvoogd voor de Spaanse koning Carlos II over de Spaanse Nederlanden wordt
en zo in het latere België belandt.
Jan Peeter de Oude gaat als beeldhouwer in de leer bij de Antwerpenaar Peter Scheemaeckers en wordt in 1695 door de Sint-Lucasgilde als meester
aanvaard. Vanaf nu kan hij op zichzelf de kost gaan verdienen en op 4 april van datzelfde jaar trouwt hij met Maria Catharina Baets, dochter van een
kunsthandelaar en zus van twee schilderende broers. Na twee meisjes, wordt binnen dit gezin op 27 april 1699 zoon Jan Pieter jr. geboren.
Jan Pieter de Jonge leert uiteraard het vak van pa en werkt in 1717 samen met zijn vader aan een reeks opdrachten in Brussel voor de Blijde Intrede van
Karel VI, de eerste Oostenrijkse Habsburger die over de Nederlanden regeert. Pa en zoon Van Baurscheit werken ook samen aan de wederopbouw van de
Antwerpse Carolus Borromeuskerk, die op 18 juli 1718 door een duivelse bliksem is getroffen. De daarbij uitgebroken brand heeft onder meer de 39
plafondschilderingen van Rubens vernietigd. Rond 1723 reizen ze getweeën naar de noordelijke Nederlanden, waar ze in Oosthuizen op het Zeeuwse eiland
Noord-Beveland een grafmonument maken in de hervormde kerk voor François van Bredehoff, de lokale heer.
Wanneer Jan Pieter sr. op 10 mei 1728 overlijdt, gaat zoon Jan Pieter jr. voor zichzelf verder en zijn eerste grotere opdrachten komen uit het noorden. Jan
Pieter heeft zich intussen meer en meer richting architectuur gespecialiseerd, beginnend met bordessen, trappen en balkonversieringen. In Vlissingen bouwt
hij anno 1730 mee aan een huis voor schepen Johan van Westerwyck, bekend als het Beeldenhuis.
In 1736 kan Jan Pieter jr. ook meewerken aan het Huis Huguetan aan het standingvolle Lange Voorhout in regeringszetel 's-Gravenhage. Adrienne Marguerite
Hugetan komt uit een kapitaalkrachtig Frans hugenotengeslacht en heeft de uitgeweken Franse architect Daniel Marot opdracht gegeven tot de bouw van
deze woning. Zo komt Van Baurscheit in contact met de Nederlandse barokarchitectuur en het werk van Marot, waaruit hij een eigen variant zal ontwikkelen
van de classicistische barok en de rococo.
Heel wat rijke kooplui-bankiers komen als overtuigde katholieken in de 18de eeuw vanuit het noorden naar de Oostenrijkse Nederlanden afgezakt. In dit milieu
zal Jan Pieter Van Baurscheit zijn klanten vinden, wanneer hij rond 1730 zich als architect profileert, die kan instaan voor zowel de buitenkant van een
prestigieus huis, als voor het interieur. Vanaf 1740 betrekt hij een woning annex atelier in een refugie van de Mechelse Commanderie van Pitsemburg aan de
Antwerpse Mattestraat.
Wanneer het stadsbestuur van Lier de 14de-eeuwse Lakenhal, sinds 1418 stadhuis, wil vervangen door een eigentijds onderkomen, wordt daarvoor een
beroep gedaan op Van Baurscheit. Het nog altijd dienst doende Brabantse rococogebouw is in de jaren 1740-1745 opgetrokken in Balegemse witsteen en
Doornikse blauwe hardsteen. De ramen met Boheems glas zijn opgedeeld in telkens zo'n 60 ruitjes, wat betekent dat er zo'n ruime 3.500 kleine ruitjes
gewassen moeten worden.
In Antwerpen komt in de 17de eeuw vanuit Kortrijk de kapitaalkrachtige familie du Bois de Vroylande wonen. Op 13 maart 1726 koopt Arnold du Bois de
Vroylande een pand aan de Meir, waar hij samen met zijn vrouw Catharina Vecquemans zijn intrek neemt. Arnold is belangrijk voor de verdere uitbouw van dat
pand tot het huidige Osterriethhuis. De jongste van zijn twee dochters Régine-Thérèse du Bois de Vroylande trouwt op 17 april 1739 met een telg uit een
andere belangrijke familie, Melchior-Joseph van Susteren, broer van jonker Johan van Susteren, die aan de Meir het latere Paleis op de Meir laat bouwen.
Hun huwelijk is maar van korte duur, enkele maanden later overlijdt Melchior reeds en daarmee is Régine-Thérèse voortaan douairière, een adellijke weduwe.
In 1745 erft zij het huis na de dood van haar vader en koopt ze enkele aanpalende panden in de Eikenstraat, waarna ze Jan Pieter van Baurscheit opdracht
geeft van dat samenstel een fraai geheel te maken, het begin van een duurzame relatie van de architect met deze familie. Régine hoeft zelfs niet eens in de
stofwolken te leven, want van haar jong overleden zus Henriette erft ze kort na 1745 het Pulhof in Berchem. Ze heeft dus nog een optrekje buiten de stad.
Joan Anthoni, de jongste zoon van Arnold, erft het stadspaleisje De Grote Robijn in de Lange Nieuwstraat, waar Jan Pieter meteen aan mag beginnen.
Vandaag bestaan er plannen om het te verbouwen tot luxehotel. Oudste zoon Arnold Henri erft Sorghvliedt in Hoboken, waaraan huisarchitect Jan Pieter
tussen 1748 en 1751 de handen vol heeft. Thans is dit buitengoed het districtshuis van Hoboken. In deelgemeente Wilrijk ligt het Schoonselhof, nu bekend als
de grote begraafplaats van Antwerpen. In 1749 koopt Joan Anthoni dat kasteel en laat tussen 1750 en 1767 Jan Pieter eraan verbouwen.
Onder de andere klanten van Jan Pieter Van Baurscheit is burgemeestersdochter Marie-Thérèse Knyff, die in het zuiden van Deurne in 1749 domein
Boekenberg erft. Deze weduwe laat er in 1752 door Jan Pieter een fraai landhuis op plaatsen in een uitgestrekt park.
Buiten de bouw van een stadspaleis aan de Meir voor Johan Alexander van Susteren heeft Jan Pieter Van Baurscheit ook nog regelmatig klussen uitgevoerd
aan het Kasteel van 's-Gravenwezel, ooit eveneens bezit van Van Susteren en thans van antiquair Axel Vervoort.
Jan Pieter Van Baurscheit is in 1568 in Antwerpen gestorven. Met een nalatenschap aan architecturaal patrimonium dat als top-antiek betiteld kan worden.